vrijdag 24 september 2010

Ook gastvrij zijn heeft zijn grenzen.

Als je ergens op visite bent, behoor je je als gast te gedragen. Althans dat is mij altijd geleerd. Dat niet iedereen zo denkt, zal niemand verbazen. Desalniettemin vind ik dat wel zo zou moeten zijn.


Het zal zo rond 2002 of 2003 geweest zijn, dat er bij ons in de buurt een Afghaans gezin werd geplaatst. Het was een groot gezin, iets van 6 of 7 jongens. Dat dit gezin weinig moeite ging doen om zich bij de buurt te gaan aanpassen werd al snel duidelijk. Dat ik vier jaar later daar een corrigerende tik bij moest geven, was diep treurig.


Huilend kwam ze de kamer binnen, en riep hij staat er weer. Tranen stonden in haar, door het huilen rode, ogen. Mijn oudste dochter ging snikkend zitten en vertelde dat die Afghaanse klootzak er weer stond, en haar zat te jennen. 


Mijn dochter zal iets van vijftien geweest zijn, toen voor haar het terreur begon. Een mooie blonde meid, die twee weken ellende moest doorstaan omdat mensen hun zoon niet terecht wilden wijzen. Zoals gewoonlijk, zag de buurtagent geen reden om in te grijpen.


Deze knaap, hij zal een jaar of zeventien geweest zijn, had het idee opgedaan, dat mijn dochter iets voor hem voelde. Samen met zijn andere Afghaanse en Somalische vrienden, hingen ze al een poosje bij ons rond. Stoer doen, naar de meiden sissen en schelden, tot 's avonds laat een hoop herrie maken.


Toen mijn dochter haar relaas deed, hoe hij haar weer had staan op te wachten en lastig had gevallen. Ze kon niet achter in de brandgang komen, of hij stond er wel met zijn maten. Mijn vrouw had er regelmatig op aangesproken, maar werd ook voor alles wat maar goor was uit gemaakt in gebrekkig Nederlands.  Dat aangehoord te hebben, knapte er iets in mij.


Ik pakte mijn peacemaker, dat is hoe ik mijn honkbalknuppel liefkozend noem, en ging rustig naar buiten. ik hoorde ze al staan praten in hun koeterwaals. Schijnbaar hadden ze het idee dat mijn meissie naar buiten kwam, want het gesis was niet van de lucht. Het gesis werd gejoel toen de deur van de schutting open ging, maar verstomde toen ik, met een kwaad gezicht en dat stuk hout, achter de deur weg kwam.


Met de peacemaker zachtjes in mijn hand kloppend, liep ik op het clubje af. De SomaliĆ«rs kozen al snel luid gillend het hazepad, maar onze stoere boy stond als aan de grond genageld. Met een grote sprong was ik bij dat loeder, drukte hem met een arm tegen de muur, en legde de knuppel tegen zijn keel.


Tegen de inmiddels lijkbleke knaap, gromde ik langzaam en dreigend, dat als ik nog een keer zou vernemen dat hij mijn dochter, of andere meisjes zou lastigvallen, hij zijn zeventig maagden eerder kon incasseren dan het in zijn planning lag.


Tegen de tijd dat hij rochelde het niet weer te doen, waren er ook al enkele buren op het toneel verschenen. Ik liet de knaap los, wierp hem nog wat verwensingen na, en zag hoe hij er vandoor ging. De buren, natuurlijk ook al goed flauw van het gedrag van dit tuig riepen hem ook behoorlijk wat enge dingen naar zijn hoofd als hij zijn grote neus weer liet zien.


Sindsdien heeft mijn dochter geen last meer van die knapen, en het is weer rustig in ons buurtje. 


Zachte heelmeesters maken stinkende wonden zeggen ze, nou, deze heelmeester heeft geen stinkende wonden achter gelaten. Je blijft gewoon met je poten van mijn kinderen af!


De kriebels.